2 Peter 1

1Simeon Petrus, een dienstknecht en apostel van Jezus Christus, aan degenen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker, Jezus Christus;
 Simeon Of Simon. Zie Mat 4:18; Mar 1:16.
,
 Petrus, Van dezen naam, zie 1Pe 1:1.
,
 een dienstknecht en Zie Rom 1:1; Phi 1:1; Jam 1:1.
,
 apostel van Jezus Christus, Zie Luk 6:13.
,
 dengenen Dat is, aan de gelovige en verstrooide Joden, waaraan hij zijn eerste zendbrief ook heeft geschreven. Zie 1Pe 3:1.
,
 even dierbaar geloof Dat is, hetzelfde dierbare geloof, want hoewel het geloof van den een dikwijls groter en sterker is dan van den ander, zo is nochtans alle geloof, als het maar een oprecht geloof is, even dierbaar ten opzichte van hetgeen waar het geloof op steunt en hetgeen men door het geloof verkrijgt; waarom het ook één geloof genoemd wordt; Eph 4:5.
,
 met ons verkregen hebben, Namelijk apostelen en andere Joden, die hier of te Jeruzalem en in het Joodse land, in Christus geloven. Grieks met ons door lot verkregen; Luk 1:9.
,
 door de rechtvaardigheid Grieks in de rechtvaardigheid; dat is, door de waarachtigheid en standvastigheid Gods in zijn beloften, dat hij in zijn komst in het vlees enigen uit de Israëlieten krachtig zou roepen. Het geloof dan wordt niet verkregen door onze krachten of naar onze verdiensten, maar door een genadig geschenk van God, volgens Zijn beloften en Zijn voornemen. Zie Eph 2:8.
,
 onzen God en Zaligmaker, Zie van deze twee titels de aantekeningen op Tit 2:13.
2Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God, en van Jezus, onzen Heere;
 vermenigvuldigd Zie de aantekeningen op 1Pe 1:2.
,
 door de kennis van Grieks in de kennis. Want in of door deze kennis in het eeuwige leven; Joh 17:3.
,
 God, en van Jezus, Namelijk van den Vader; want die wordt in het volgende hier onderscheiden van den Heere Jezus; gelijk ook Joh 17:3.
3Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd;
 Zijn Goddelijke Namelijk van God den Vader.
,
 het leven en Dat is, wat tot het eeuwige leven nodig is en dienstig, om dat te verkrijgen.
,
 de godzaligheid Dat is, om God recht te dienen, en een godzaligen wandel te leiden.
,
 geschonken heeft, Namelijk uit enkele genade, zonder enige waardigheid of verdienste van ons, gelijk vs.2.
,
 Desgenen, Die ons Namelijk des Heeren Jezus Christus, wien onze roeping door de prediking van het Evangelie doorgaans toegeschreven wordt.
,
 tot heerlijkheid en deugd Of door zijn heerlijkheid en deugd. Doch het Griekse woord dia betekent altijd door, maar ook somtijds tot, gelijk Rom 6:4; en schijnt hetgeen de apostel terstond tevoren genoemd heeft het leven, hij hier nu noemt de heerlijkheid; en dat hij genoemd heeft godzaligheid, hij nu noemt deugd.
4Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid.
 Door welke ons Of om welke; namelijk hiervoor genoemde weldaden Gods. Anderen lezen door welken; namelijk Jezus onze Heere.
,
 de grootste en Namelijk overmits daardoor het allergrootste en dierbaarste goed, namelijk de eeuwige zaligheid beloofd wordt, en dat het de allerhoogste God is, die niet liegen kan, die het belooft.
,
 geschonken zijn, Dat is, uit genade gedaan, en het beloofde goed uit genade gegeven; zie voren vs.3.
,
 door dezelve Namelijk voorverhaalde weldaden en beloften.
,
 der goddelijke natuur Dat is, zodanige goddelijke eigenschappen, die den schepselen kunnen medegedeeld worden, en waarin het evenbeeld van God bestaat, als daar Zijn goedheid, heiligheid, wijsheid, heerlijkheid en dergelijke andere; Eph 4:23-24; Col 3:10. Want anderszins kan het wezen van God zelf geen schepselen medegedeeld worden.
,
 nadat gij ontvloden Of zo gij maar ontvloden zijt.
,
 het verderf, Namelijk dat den ongelovigen en ongoddelijken zal overkomen; en hier wordt het verderf gesteld tegen de heerlijkheid, gelijk ook de begeerlijkheid tegen de deugd, vs.3. Anderen verstaan het van de verdorvenheid der menselijke natuur.
5En gij, tot hetzelve ook alle naarstigheid toebrengende, voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis,
 En gij, Uit het voorgaande verhaal van de weldaden van God aan hen bewezen, als de oorzaak en grond zijnde, waardoor wij tot voortgang in de Godzaligheid behoren bewogen te worden, trekt hij nu een vermaning tot een vlijtigen voortgang in deze, zodat deze vermaning ziet op het woord gelijk, vs.3, als of hij zeide: Dewijl zijn goddelijke kracht, enz., zo brengt naarstigheid toe, enz. Zie dergelijke 1Ti 1:3.
,
 tot hetzelve ook Anderen lezen naar hetzelve.
,
 toebrengende, voegt Namelijk boven de voorgaande weldaden en gaven Gods, doet alle naarstigheid om die te behouden en te vermeerderen.
,
 bij uw geloof Grieks in; zo ook in de volgende.
,
 deugd, en bij Een deugdelijken en godzaligen wandel; zie vs.3.
,
 kennis, Dat is, Christelijke voorzichtigheid en bescheidenheid.
6En bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid,
 matigheid, en bij Dat is, onthouding van overdaad in spijs, drank en van de lusten des vleesches.
,
 godzaligheid, Of godsdienstigheid.
7En bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen.
 liefde jegens allen Dit wordt daarbij gevoegd, omdat de christenen niet alleen hun mede-christenen en huisgenoten des geloofs (hoewel hen vooral, Gal 6:10) , maar ook alle mensen, zelfs ook hun vijanden moeten liefhebben; Mat 5:44; Rom 12:18. Zie dergelijke verhaal van de voornaamste Christelijke deugden, Gal 5:22; Phi 4:8.
8Want zo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heere Jezus Christus.
 ledig noch Namelijk gelijk zijn degenen die niet werken.
,
 onvruchtbaar Namelijk van goede werken, die vruchten zijn van den Heiligen Geest en van het geloof; Mat 3:8; Joh 15:2, Joh 15:16; Gal 5:22.
,
 laten Grieks stellen.
,
 in de kennis van Dat is, in het christengeloof; of tot de kennis, dat is, tot meerdere en overvloediger kennis, gelijk 2Pe 3:18.
9Want bij welken deze dingen niet zijn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zijner vorige zonden.
 blind, Namelijk in zijn verstand, aangaande de zaken die de rechte religie en godsdienst betreffen. Zie Mat 15:14; Rev 3:17.
,
 van verre niet ziende, Dat is, bijziende, die niet kan zien dan hetgeen dicht voor zijn ogen gehouden of gebracht wordt, en de ogen bijna toesluitende. Daarmede geeft hij te kennen indien dat zulk een iets zou mogen zien in den christelijken godsdienst, dat het anders niet dan een zeer klein en duister gezicht is, hetwelk de hemelse dingen niet kan beogen.
,
 hebbende vergeten Grieks hebbende vergeting genomen; dat is, niet gedenkende waartoe de doop, waardoor de reiniging der zonden betekend en verzegeld wordt, hem verplicht, of wat hij in zijn doop beloofd heeft.
,
 vorige zonden Grieks die eertijds begaan zijn; namelijk voor de bekering tot het christendom of voor den doop in zijn onwetendheid en blindheid; die hij dus daarna te naarstiger behoort te vermijden, nu een christen geworden zijnde.
10Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen.
 roeping en verkiezing Hoewel de roeping ten opzichte van den tijd de verkiezing volgt, die van eeuwigheid is, Eph 1:4; daar de roeping in den tijd geschiedt, zo wordt nochtans de roeping hiervoor gesteld, omdat wij uit deze van onze verkiezing verzekerd worden; Rom 8:30.
,
 vast te maken; Namelijk niet ten opzichte van God, Isa 14:27, en Isa 46:10; Rom 11:29; 2Ti 2:13; maar ten opzichte van onszelf, om te vaster verzekerd te mogen zijn, dat wij door God tot de zaligheid zijn uitverkoren. In sommige boeken staat er nog bij: door de goede werken; namelijk als door de vruchten, waaruit een goede boom bekend wordt; Mat 7:17-18.
,
 nimmermeer struikelen Namelijk zo, dat gij van de genade Gods gans zoudt uitvallen. Zie Psa 37:24; Jud 1:24; want anderszins struikelen wij allen in velen; Jam 3:2; een gelijkenis, genomen van degenen, die in een loopbaan lopen. Zie 1Co 9:24.
11Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus.
 de ingang in het Dat is, de verzekering dat gij een waar en recht onderdaan zijt van dit koninkrijk, zal u ook in het koninkrijk der heerlijkheid een rijke beloning uit genade gegeven worden in den hemel. Zie 2Co 9:6.
12Daarom zal ik niet verzuimen u altijd daarvan te vermanen, hoewel gij het weet, en in de tegenwoordige waarheid versterkt zijt.
 daarvan te vermanen, Grieks u van deze dingen indachtig te maken.
,
 de tegenwoordige Namelijk die eertijds wel beloofd is maar nu door Christus volkomen geopenbaard, en van de gelovigen nu vast geloofd, en openlijk beleden wordt.
,
 versterkt zijt Dat is, deze grondig verstaat, en van de waarheid derzelve volkomen overtuigd zijt.
13En ik acht het recht te zijn, zolang ik in dezen tabernakel ben, dat ik u opwekke door vermaning;
 recht te zijn, Dat is, mijn ambt en uwe zaligheid dat te vereisen.
,
 in deze tabernakel ben, Dat is, in het leven ben, in hetwelk mijn ziel in dit lichaam woont als in een tabernakel, welke haast gebroken zal worden, en waaruit ik haast zal verhuizen. Zie 2Co 5:1.
,
 opwekke door vermaning; Dit zegt de apostel, omdat de gelovigen dikwijls traag en slaperig zijn in het betrachten van hun schuldigen plicht, en van node hebben dikwijls door vermaningen daaruit gelijk als opgewekt te worden. Grieks in indachtigmaking.
14Alzo ik weet, dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard.
 de aflegging mijns Dat is, mijn dood en afsterven. Zie vs.13.
,
 haast zijn zal, Grieks haastig is.
,
 mij heeft geopenbaard De apostel ziet òf op de openbaring, die hem de Heere Jezus gedaan heeft van de wijze van zijn dood, Joh 21:18-19, òf op een andere openbaring, die hem daarna van den tijd gedaan is door den Heere, die niet is beschreven.
15Doch ik zal ook naarstigheid doen bij alle gelegenheid, dat gij na mijn uitgang van deze dingen gedachtenis moogt hebben.
 bij alle gelegenheid, Of altijd, alleszins. Sommigen voegen dit bij de volgende woorden: gedachtenis hebben.
,
 na mijn uitgang Namelijk uit dit leven, dat is, na mijn dood. Zie van dit woord Luk 9:31.
,
 gedachtenis moogt hebben Of vermaning doen; namelijk lezende dezen mijn zendbrief, daartoe van mij geschreven.
16Want wij zijn geen kunstelijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit.
 fabelen nagevolgd, Namelijk gelijk de valse leraars plegen te doen. Grieks want kunstelijke fabelen niet nagevolgd zijnde, hebben wij u bekend gemaakt, enz.
,
 de kracht Dat is, de eerste komst van Christus in het vlees, waarin Hij door Zijn leer en wondertekenen krachtig heeft getoond, en de harten der mensen overtuigd, dat Hij de ware beloofde Messias was, inzonderheid ook door Zijn opstanding uit de doden en volgende verheerlijking.
,
 van Zijn majesteit Dat is, van dat proefstuk Zijner heerlijkheid, als Hij voor de ogen van drie Zijner discipelen op den berg werd veranderd, Mat 17:1-2; gelijk het volgende breder verklaart. Zie Heb 8:1.
17Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb.
 van de hoogwaardige Dat is, van de majesteit Gods des Vaders, uit den hemel, die de troon is Zijner majesteit en heerlijkheid.
18En deze stem hebben wij gehoord, als zij van de hemel gebracht is geweest, toen wij met Hem op den heiligen berg waren.
 wij gehoord, Namelijk ik Petrus, Jakobus en Johannes zijn broeder. Zie Mat 17:1.
,
 op de heilige berg waren Deze berg wordt gemeend geweest te zijn de berg Thabor. Zie de aantekeningen op Mat 17:1; en wordt heilig genaamd, omdat hij door deze verschijning der heerlijkheid van Christus geheiligd is geweest, gelijk de stad Jeruzalem de heilige stad genoemd wordt, Mat 4:5, omdat God daar Zijn dienst en heiligdom geplant had. Zie dergelijke Exo 3:5.
19En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten.
 het profetische woord, Namelijk dat in de schriften der profeten staat beschreven, hetwelk van de kracht en de komst van Christus overvloedig getuigt. Zie Luk 1:70; Joh 5:39; Act 10:43; Rom 1:2; 1Pe 1:10.
,
 dat zeer vast is, Grieks dat vaster is; hetwelk verstaan kan worden zo het luidt: in vergelijking van deze getuigenis van Petrus, ten aanzien van de Joden; gelijk Act 17:11, of naar een Hebreeuwse wijze van spreken, allervast, of zeer vast; namelijk om daarop, als op een zeer vasten grond, ons geloof te bouwen, Eph 2:20, welke verklaring de eenvoudigste is.
,
 daarop acht hebt, Of u daaraan houdt.
,
 een licht, schijnende Of een lantaarn, kaars, gelijk de Schrift ook elders zo wordt genoemd, Pro 6:23; Psa 19:9, en Psa 119:105, omdat het het middel is, waardoor wij verlicht worden met de kennis der zaligheid.
,
 in een duistere plaats, Dat is, in de harten der mensen, die van nature verduisterd, ja de duisternis zelf zijn, in zaken die de zaligheid aangaan, Joh 1:5; 1Co 2:14; Eph 4:17-18, waarvan de overblijfselen in de wedergeborenen nog zijn, zolang zij hier op aarde nog leven; 1Co 13:9, enz.
,
 de dag aanlichte, Grieks de dag doorschijne; dat is doorbreke; door welken dag verstaan wordt de tijd der volmaakte kennis in het toekomende leven.
,
 morgenster Dat is, Christus, die in ons zal opgaan in Zijn volmaaktheid in het toekomende leven, gelijk God het licht, en het Lam de kaars en morgenster van het hemelse Jeruzalem wordt genoemd, ten opzichte van de volle kennis, die wij dan door Hem zullen ontvangen; Rev 21:23, en Rev 22:5, Rev 22:16.
,
 opga in uw harten Dat is, dat gij daardoor volkomen moogt verlicht worden.
20Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging;
 eerst wetende, Dat is, inzonderheid en vooral ongetwijfeld houdende.
,
 geen profetie Grieks alle profetie der Schrift is niet, enz.; een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk Rom 3:20; dat is, geen profetisch schrift.
,
 eigene uitlegging; Grieks epilysis; dat is, ontbinding, uitlegging, welk woord hier de apostel gebruikende, betekent, òf de uitlegging, die door de profeten zelf gedaan wordt met het voorstellen van hun voorzeggingen, waarmede zij den mensen uitleggen en verklaren niet hun eigen goeddunken, maar den raad Gods; niet wat hun eigen gemoed, maar wat de Geest Gods hun ingeeft; òf ook de uitlegging der profetische schriften, die door anderen daarover gedaan wordt, welke niet moet geschieden naar menselijk vernuft, maar naar den eenparigen zin der heilige Schrift, die zelf allerbest hare mening verklaart.
21Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.
 de profetie is Dat is, de profetische leer.
,
 door de wil eens mensen, Dat is, door menselijk goeddunken of ingeven, zoals zij als mensen gewild en goed gevonden hebben.
,
 mensen Gods Zo worden de profeten en leraars genoemd, omdat God deze mensen in Zijn huis en tot Zijn dienst bijzonder gebruikt. Zie 2Ki 1:9, enz.; 1Ti 6:11, en 2Ti 3:17.
,
 van den Heilige Geest Namelijk den Heiligen Geest, den Geest der waarheid, die hen in alle waarheid heft geleid, gelijk deze den apostelen ook beloofd wordt; Joh 15:26, en Joh 16:13.
,
 gedreven zijnde, Dat is, door een bijzondere en buitengewone openbaring van den raad Gods opgewekt en aangedreven, om deze den mensen bekend te maken.
,
 gesproken Namelijk haar profetische leer, en deze ook in geschrift gesteld en ons nagelaten.
Copyright information for DutSVVA